18365 |
zwarte gebreide dameskous |
zwarte hoos:
zwarte haoze (L322p Haelen)
|
dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34040 |
zwarte koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (L322p Haelen)
|
[N 3A, 130a]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
grijze kraan:
(gries) kraon (L322p Haelen),
kraan:
kroan (L322p Haelen),
kroane (L322p Haelen)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24287 |
zwarte mees |
zwartkopmees:
zwartkopmees (L322p Haelen)
|
zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18621 |
zwarte muts? |
muts:
muts (L322p Haelen)
|
muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24288 |
zwarte roodstaart |
roodstaartje:
rôêdstertje (L322p Haelen)
|
zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24289 |
zwarte specht |
zwarte specht:
zwarte specht (L322p Haelen)
|
specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24290 |
zwarte stern |
stern:
stern (L322p Haelen)
|
zwarte stern (24 zomervogel bij vennen en brede poldersloten; min of meer zwart; traag vliegend vlak over het water; nest drijft op waterplanten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19541 |
zwavelstok |
zwegeltje:
zwèègelke (L322p Haelen)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24930 |
zwavelx |
zwagel:
zwègel (L322p Haelen),
zwavel:
ps. boven de Å staat nog een ´; deze combinatieletter is niet te maken.
žwāvəl (L322p Haelen)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|