18197 |
broek: algemeen |
boks:
bóks (L322p Haelen),
doe lups auch altied met de bòks op half èlf (L322p Haelen),
doe lups auch altied mette boks oppe sjōōn (L322p Haelen),
hèè heel zien boks op met ene boekreem (L322p Haelen),
hèè heel zien boks op met ene boksebantj (L322p Haelen),
hèè heel zien boks op met ene lèère reem (L322p Haelen),
klepbroek= boks met ein pan (voor kleinere jongens)
boks (L322p Haelen)
|
broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
moeras (L322p Haelen),
moeràs (L322p Haelen)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
18423 |
broekspijp |
bokspijp:
bókspiepe (L322p Haelen)
|
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
boksenband:
bóksebantj (L322p Haelen),
hèè heel zien boks op met ene boksebantj (L322p Haelen),
buikriem:
hèè heel zien boks op met ene boekreem (L322p Haelen),
riem:
hèè heel zien boks op met ene lèère reem (L322p Haelen)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
vottas:
vottès (L322p Haelen)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
tas:
tès (L322p Haelen)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
broor (L322p Haelen, ...
L322p Haelen,
L322p Haelen,
L322p Haelen,
L322p Haelen,
L322p Haelen,
L322p Haelen,
L322p Haelen),
brōr (L322p Haelen)
|
broeder [DC 05 (1937)] || broer [DC 03 (1934)] || broer, Waar woont je broer ook weer? [N I (1964)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
33900 |
brokkelhoef |
brokhoef:
(mv)
brǫkhōvǝ (L322p Haelen),
sprokvoeten:
šprǫkvø̄t (L322p Haelen)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
22586 |
bromtol |
huildop:
In beide gevallen.
huuldop (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. I. als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [DC 24 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. II. als deze van blik en bontgekleurd is? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
24948 |
bron |
sprong:
sjprunk (L322p Haelen),
wel:
wèl (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|