34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
drɛi̯vāt (L322p Haelen)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
34082 |
draaiers |
draaiers:
dręi̯ǝrs (L322p Haelen)
|
De kleine heupen achter de grote heupen, meestal in de vorm van uitstekende botten of knobbels. [N 3A, 110b]
I-11
|
33727 |
draaihek |
barrier:
brēr (L322p Haelen),
poort:
port (L322p Haelen),
varen:
vǭrǝ (L322p Haelen)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
24950 |
draaikolk |
kolk:
kolk (L322p Haelen),
kòlək (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33445 |
draaipin van een zware deur of poort |
draaipegel:
drɛi̯pēgǝl (L322p Haelen),
staande turen:
štǭndǝ tūr (L322p Haelen)
|
Aan de onderkant (soms ook bovenkant) draait een zware deur of poort op een ijzeren pin die een deel van het gewicht opvangt en voorkomt dat de deur scheef komt te hangen. De benamingen voor deze zware draaipin hangen soms samen met die voor de scharnierpinnen aan de zijkant van de deuren; zie daarvoor de aflevering over de huizenbouw, deel II, afl. 9. Voor het type turen, vergelijk Rhein.Wb s.v. Turen. Achter in het lemma zijn enkele benamingen apart opgenomen voor de holte (vaak een steen) waar de pin in draait. [N 4A, 50; monogr.]
I-6
|
34160 |
drachtig |
vol:
vǫl (L322p Haelen)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
33873 |
drachtige merrie |
dragend:
drāgǝnt (L322p Haelen)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
pijzen:
peeze (L322p Haelen)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
drage (L322p Haelen),
drá:gə (L322p Haelen)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
dráágə (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
ət īēs dreuchtj (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
⁄t ies dreug (L322p Haelen),
houden:
⁄t helt (L322p Haelen)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|