e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haelen

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
draaiende karnton draaivat: drɛi̯vāt (Haelen) De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.] I-11
draaiers draaiers: dręi̯ǝrs (Haelen) De kleine heupen achter de grote heupen, meestal in de vorm van uitstekende botten of knobbels. [N 3A, 110b] I-11
draaihek barrier: brēr (Haelen), poort: port (Haelen), varen: vǭrǝ (Haelen) Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.] I-8
draaikolk kolk: kolk (Haelen), kòlək (Haelen, ... ) kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)] III-4-4
draaipin van een zware deur of poort draaipegel: drɛi̯pēgǝl (Haelen), staande turen: štǭndǝ tūr (Haelen) Aan de onderkant (soms ook bovenkant) draait een zware deur of poort op een ijzeren pin die een deel van het gewicht opvangt en voorkomt dat de deur scheef komt te hangen. De benamingen voor deze zware draaipin hangen soms samen met die voor de scharnierpinnen aan de zijkant van de deuren; zie daarvoor de aflevering over de huizenbouw, deel II, afl. 9. Voor het type turen, vergelijk Rhein.Wb s.v. Turen. Achter in het lemma zijn enkele benamingen apart opgenomen voor de holte (vaak een steen) waar de pin in draait. [N 4A, 50; monogr.] I-6
drachtig vol: vǫl (Haelen) [N 3A, 33] I-11
drachtige merrie dragend: drāgǝnt (Haelen) De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a] I-9
draden of randen van peulvruchten pijzen: peeze (Haelen) [N Q (1966)] I-7
dragen dragen: drage (Haelen), drá:gə (Haelen) dragen [DC 02 (1932)] III-1-2
dragen, gezegd van ijs dragen: dráágə (Haelen, ... ), ət īēs dreuchtj (Haelen, ... ), ⁄t ies dreug (Haelen), houden: ⁄t helt (Haelen) dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)] III-4-4