34523 |
een haan snijden |
kapuinen:
kapȳnǝ (L322p Haelen)
|
Een haan castreren. [N 19, 60b; monogr.]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hēure (L322p Haelen)
|
een huis huren [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
20508 |
een kater hebben |
een kater hebben:
eine kaater höbbe (L322p Haelen),
einə káátər həbbə (L322p Haelen),
een kop wie een emmer hebben:
eine kòp wĭĕ einən ummər həbbə (L322p Haelen)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
een schone snuits trekken:
n sjôôn snoets trekke (L322p Haelen),
een schoon maske trekken:
n sjôôn maske trekke (L322p Haelen),
een schoon tronie trekken:
n sjôôn tronie trekke (L322p Haelen),
gezichten snijden:
gezichte snîêje (L322p Haelen)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
paar sjōōn (L322p Haelen)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
een paar sokken:
paar zök (L322p Haelen)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17875 |
een pak slaag geven |
afdrogen:
aafdreuge (L322p Haelen),
tegen de harre houwen:
NB: herre = hersens, vooral v.e. varken.
eemes tèèjen zien herre houwe (L322p Haelen),
tokken:
toeke? (L322p Haelen)
|
iemand een pak slaag geven. [N 10 (1961)] || pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32592 |
een riek mest |
riek (mest):
rēk (L322p Haelen)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
33722 |
een sloot uitdiepen |
vegen:
vē̜gǝ (L322p Haelen)
|
Het uitdiepen of het op diepte houden van een sloot met behulp van een schop, hak, riek, krabber en een zeis. [A 10, 21; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
22385 |
een spel kaarten |
stok:
sjtok (L322p Haelen)
|
Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|