24478 |
eik |
eik:
-
eik (L322p Haelen),
eikenboom:
-
eik(ebaum) (L322p Haelen),
eikeboum (L322p Haelen),
eikəboo:m (L322p Haelen)
|
eik [DC 04 (1936)] || eik (Quercus robur) [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
-
eikele (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
eikələ (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
32735 |
eindvoor aan de zijkant |
kanten:
kɛntj (L322p Haelen),
kantvoren:
kantj˲vōrǝ (L322p Haelen)
|
Bedoeld wordt de laatste, aan de zijkant van de akker geploegde voor. Als men met een enkele (niet-keerbare) ploeg bijeenploegt, ontstaat er aan beide zijkanten een laatste voor. De eindvoor aan de zijkant valt in het algemeen samen met de grensvoor. Vandaar dat de voor waarmee het ploegen van een akker aan de zijkant(en) besloten wordt, vaak dezelfde benaming heeft als de voor die tot akkergrens dient. Omgekeerd werden op de vraag naar de "grensvoor" woorden als zijvoor, kantvoor en laatste voor gegeven, die eerder aan de be√´indiging van het ploegwerk dan aan de akkergrens doen denken. Als voor "een van beide zijvoren van een bijeengeploegde akker" of voor "de eindvoor van een van één kant omgeploegde akker" dezelfde term werd opgegeven als voor "akkergrensvoor", is deze niet hier maar in het lemma akkergrens ca. opgenomen. Het betreft de volgende woordtypen en plaatsen: scheivoor K 278, L 248; grensvoor L 248; reenvoor Q 96d; reen L 422, 429a, P 175, Q 36, 94b, 97, 117, 188; gescheid L 248, 387; scheiding L 115, 192b, 209. De in dit lemma voorkomende meervoudsvormen betreffen de beide zijvoren van een bijeengeploegde akker. [N 11, 57; N 11A, 117d + 119d; monogr.]
I-1
|
32734 |
eindvoor in het midden |
helftvoor:
hęlǝf˲vǭr (L322p Haelen),
middelvoor:
medǝl[voor] (L322p Haelen),
middenvoor:
medǝ[voor] (L322p Haelen),
omslag:
omšlāx (L322p Haelen),
voor:
[voor] (L322p Haelen)
|
De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
24142 |
ekster |
egerst:
aegerst (L322p Haelen),
ègerst (L322p Haelen),
èègers (L322p Haelen)
|
ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)] || Hoe heet de ekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
18112 |
eksteroog |
eksteroog:
eksteraug (L322p Haelen)
|
Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33741 |
elektrische draadafrastering |
schrikdraad:
šrekdrǭt (L322p Haelen)
|
Afrastering met onder elektrische stroom staande prikkeldraad of gladde ijzerdraad. [N M, 6a]
I-8
|
18829 |
ellende (lijden) |
miserie:
meserie (L322p Haelen)
|
een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24419 |
emelt, larve van de langpootmug |
emelt:
emiltj (L322p Haelen)
|
emelt, larve van de langpootmug, zeer schadelijk wormpje in graan- en grasland [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19686 |
emmer |
emmer:
ømər (L322p Haelen),
houteren emmer:
hoͅu̯tərən ømər (L322p Haelen)
|
emmer van hout [DC 15 (1947)] || emmer van zink of email [DC 15 (1947)]
III-2-1
|