20525 |
flensje |
fletsje:
flètskə (L322p Haelen)
|
flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17989 |
flets |
pips:
peeps (L322p Haelen)
|
Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18912 |
flink; flinke persoon |
flink:
flink (L322p Haelen)
|
flink: U loopt nog - voor iemand van uw leeftijd [DC 39 (1965)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluum (L322p Haelen)
|
fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
fluimen:
fluume (L322p Haelen),
klarken:
klarke (L322p Haelen),
uitkwakken:
oetkwakke (L322p Haelen)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
fluisteren:
fluustere (L322p Haelen),
zachtjes kallen:
zeugtjes kalle (L322p Haelen)
|
fluisteren [DC 16 (1948)]
III-3-1
|
33755 |
fokmerrie |
fokmeer:
fǫkmē̜r (L322p Haelen),
veulenmeer:
vø̜̄lǝmē̜r (L322p Haelen)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.], [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
25025 |
fonkelen, flonkeren |
flonkeren:
flònkere (L322p Haelen)
|
levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34119 |
forsgebouwde koe |
zware koe:
zwǭr ku (L322p Haelen)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
33528 |
framboos |
framboos:
framboos (L322p Haelen)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|