e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haelen

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gemeentesecretaris secretaris: sikkertaris (Haelen) het hoofd van de secretarie [administratie] van een gemeente [griffier, secretaris, sikkeltaris, sik] [N 90 (1982)] III-3-1
gemeenteweide broek: brōk (Haelen) Weiland dat eigendom is van de gemeente. Een woordtype als vrijwei duidt erop dat men hier als kleine of arme boer zijn koeien vrij kon laten grazen. De informanten van Horn (L 325) en Maasbracht (L 377) zeggen echter dat men eertijds op gemeentewei de koeien kon laten grazen tegen een jaarlijkse vergoeding. [N 14, 60; A 10, 4; N 18, add.; monogr.] I-8
gemoed gemoed: gemood (Haelen) het binnenste van de mens als zetel van zijn gevoel [moed, gemoed] [N 85 (1981)] III-1-4
genezen beter: baeter (Haelen) Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)] III-1-2
genoegen (doen) plezier: plezeer (Haelen) tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)] III-1-4
gepachte hoeve, pachtgoed gepachte plaats: gǝpɛx˱djǝ [plaats] (Haelen) Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1] I-6
geraamte geraamte: geréémt (Haelen) geraamte [N 10a (1961)] III-1-1
gereed klaar: klaor (Haelen), klòr (Haelen), vaardig: vaerdig (Haelen), vèrdig (Haelen) gereed, klaar [DC 03 (1934)] || klaar met een handeling die verricht moest worden, een handeling verricht hebbend [af, vaardig, klaar, teneinde, ree, verrig] [N 85 (1981)] || klaar: Als je - bent mag je gaan spelen [DC 35 (1963)] III-1-4
gering aantal, een paar paar: peer (Haelen) een gering aantal [paar] [N 91 (1982)] III-4-4
geronnen melk zure melk: zūr mɛlk (Haelen) Melk die door het lange staan dik en zuur is geworden. [L 2, 7; A 7, 15; monogr.] I-11