18687 |
glacé |
glac (fr.):
glasees (L322p Haelen),
leren haas:
lèère hòòse (L322p Haelen)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
glaad (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
glad [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
20556 |
glazig |
glazerig:
glāāzərich (L322p Haelen),
glazig:
glazig (L322p Haelen)
|
glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17626 |
glazuur |
email:
email (L322p Haelen),
glazuur:
glazuur (L322p Haelen)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
22376 |
glijbaan |
roetsjbaan:
roetsjbaan (L322p Haelen)
|
Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
litsen:
litse (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
slidderen:
#NAME?
sliddere (L322p Haelen)
|
Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2, III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
gremelen:
gremele (L322p Haelen)
|
onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
glimworm:
Veldeke
glimwòrm (L322p Haelen),
WLD
glimwòrm (L322p Haelen, ...
L322p Haelen,
L322p Haelen,
L322p Haelen),
lichtwormpje:
leechtwurmke (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
vuurman:
veurmanne (L322p Haelen),
slecht leesbaar
veurmanne (L322p Haelen)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18957 |
gluiperd |
gluiperd:
gluperd (L322p Haelen)
|
een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
luipetig:
loepentjig (L322p Haelen)
|
gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|