34337 |
knorren |
knorren:
knǫrǝ (P048p Halen)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
19350 |
knorrepot |
grommelaar:
n grommelèèr (P048p Halen)
|
Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
17880 |
knuppel, knots |
knuppel:
knuppel (P048p Halen),
knypəl (P048p Halen),
stok:
stɛk (P048p Halen)
|
knuppel [RND], [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
34058 |
koe |
koe:
ki̯u (P048p Halen),
kui̯ (P048p Halen),
kui̯ǝn (P048p Halen)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
koe van (het) tweede kalf:
[koe] vant twedǝ [kalf] (P048p Halen),
tweedeling:
twedǝleŋ (P048p Halen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
bultenaar:
bøltǝniǝr (P048p Halen),
kemelrug:
kēmǝlrøx (P048p Halen)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
hangkont:
haŋkǫnt (P048p Halen)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34121 |
koe met lange poten |
hoge koe:
huǝgǝ kui̯ (P048p Halen)
|
[N 3A, 142a]
I-11
|
34045 |
koe met rode vlek op de poot |
plekpoot:
plękpuǝt (P048p Halen)
|
[N 3A, 138]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
slappe koe:
slapǝ kui̯ (P048p Halen),
zaalrug:
zǫlrøx (P048p Halen),
zǭlryx (P048p Halen)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|