id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33409 | legnest | legnest: lęxnęst (Halen) | Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6 |
34147 | leiden | dekken: dękǝ (Halen), leiden: lē̜ (Halen), lɛ̄ (Halen) | De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11 |
19535 | lemmer | blad: o blat (Halen), snede: snee (Halen) | snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1 |
17643 | lende | lee: leͅin (Halen) | lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1 |
17558 | lenig | slap: slap (Halen), zwak: zwak (Halen) | lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1 |
34357 | lepbig | tetvarken: tętvęrǝkǝ (Halen) | Een big die met koemelk wordt grootgebracht. [N 19, 15; N 19, 16; monogr.] I-12 |
19553 | lepel | leper: lēpər (Halen), m. mv. l@?p\\rs leͅi̯pər (Halen) | lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1 |
19556 | lepelrek | rek: o. mv. r@k\\ reͅk (Halen) | rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1 |
18340 | leren beenkap | get: geͅtte (Halen) | lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] III-1-3 |
18653 | leren muts die onder de kin wordt gesloten | leren muts: lijərə myts (Halen), liərə məts (Halen) | muts, op bivakmuts gelijkende lederen ~ die onder de kin met een knoop wordt gesloten [N 25 (1964)] III-1-3 |