25175 |
onstuimige lucht |
grillige lucht:
greͅləgə løxt (P048p Halen)
|
onstuimige, woest bewolkte lucht [grellig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33719 |
ontbost terrein met een schop omwerken |
uitgraven:
ø̜tgrāvǝ (P048p Halen)
|
Het ontboste terrein met een schop omwerken om de achtergebleven wortels te verwijderen. [N 27, 10a]
I-8
|
33711 |
ontginnen |
breken:
brēǝkǝ (P048p Halen),
gaan winnen:
guǝn wenǝ (P048p Halen),
scheuren:
sxøǝrǝ (P048p Halen)
|
Het in cultuur brengen van woeste grond. [N 27, 5; N 11a, 112; monogr.]
I-8
|
33002 |
ontsmettingsmiddel |
kalk:
kalǝk (P048p Halen),
vitriool:
vǝtriǫǝl (P048p Halen)
|
Het middel, de vloeistof die gebruikt wordt bij het ontsmetten van zaaigraan. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N M, 24b]
I-4
|
34456 |
onvruchtbare geit |
steenbok:
stiǝnbǫk (P048p Halen)
|
De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.]
I-12
|
33682 |
onvruchtbare grond |
arme grond:
ɛrǝmǝ gront (P048p Halen),
magere grond:
māgǝrǝ gront (P048p Halen),
slechte grond:
slɛxtǝ grǫnt (P048p Halen)
|
Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.]
I-8
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kwee:
kwei̯ (P048p Halen),
kwē (P048p Halen),
kwęi̯ (P048p Halen)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
25176 |
onweerx |
onweer:
oͅnwiər (P048p Halen)
|
onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17592 |
oog |
oog:
u.əgə (P048p Halen),
ūg (P048p Halen),
ōx (P048p Halen)
|
ogen [RND] || oog [N 10b (1961)] || Zie afbeelding 2.4. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
33935 |
oogkleppen |
ooglappen:
ūxlap (P048p Halen)
|
Nagenoeg vierkante leren kleppen die ter hoogte van de ogen aan het hoofdstel vastgemaakt zijn. De oogkleppen dwingen het paard altijd voor zich uit te kijken, en voorkomen zo dat het naast zich iets zou bemerken dat het doet schrikken. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 28; monogr.]
I-10
|