33852 |
trappelende bewegingen maken |
trippelen:
tripǝlǝ (P048p Halen)
|
Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
19850 |
trechter |
trechter:
trɛxtər (P048p Halen)
|
trechter [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
trechter:
trɛxtǝr (P048p Halen),
trefter:
trɛftǝr (P048p Halen),
zeiktrechter:
[zeik]trɛxtǝr (P048p Halen)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19463 |
trede |
trede:
trē (P048p Halen)
|
De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.]
I-13
|
33954 |
treiten |
treiten:
trɛtǝ (P048p Halen)
|
Leren omwikkelingen van het haam, waaraan de trekhaken of -ogen bevestigd zijn. [N 13, 5]
I-10
|
20485 |
trek, eetlust |
honger:
henger (P048p Halen)
|
hij heeft geen honger meer [ZND 44 (1946)]
III-2-3
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
treiten:
trē̜tǝ (P048p Halen),
treithaken:
trɛthǭkǝ (P048p Halen)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
22743 |
trekharmonica |
harmonica:
armonika (P048p Halen),
hermonika (P048p Halen),
hàrmonikà (P048p Halen)
|
Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
17898 |
trekken |
trekken:
treͅkə (P048p Halen)
|
wij trekken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
21580 |
trekken en talmen |
trakken:
ps. omgespeld volgens Frings.
trakə (P048p Halen)
|
Trekken en talmen bij de verkoop, n.l. om zoveel mogelijk geld te krijgen [mulken?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|