21133 |
uitwijken |
afzetten:
af˲zętǝ (P048p Halen)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
21387 |
unster |
hangwaag:
mv. {ha]w‹g\\
haŋwōͅx (P048p Halen)
|
Weeginstrument met hefboomwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
34043 |
vaalbonte koe |
bruine:
brø̜̄nǝ (P048p Halen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131b]
I-11
|
34061 |
vaars |
jaarling:
jōrleŋk (P048p Halen),
vaars:
vē̜s (P048p Halen),
vęi̯ǝs (P048p Halen),
vɛ̄ǝ.s (P048p Halen),
vaarsje:
vē̜i̯ǝskǝ (P048p Halen)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schotelvod:
sxotəlvoͅt (P048p Halen)
|
zo vet als een vaatdoek (schoteldoek) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
28963 |
vademen |
doorsteken:
dø̄rstē̜kǝ (P048p Halen)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
pa:
paa (P048p Halen),
vader:
vaoier (P048p Halen),
vaoədər (P048p Halen)
|
vader; dat is zijn vader [ZND 08 (1925)] || vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
lijf:
lē̜ǝf (P048p Halen)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
18658 |
valhoedje |
valhoed:
valut (P048p Halen)
|
hoedje, beschuttend ~ voor kinderen die pas lopen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34497 |
van de leg afraken |
uitgelegd zijn:
øtgǝlęi̯t sęn (P048p Halen),
van de leg af zijn:
van dǝ lęx af søn (P048p Halen),
van de leg afraken:
van de leg afraken (P048p Halen)
|
[N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|