e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Halen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleingeld kleingeld: klai geld (Halen), ps. omgespeld volgens Frings.  klēͅ geͅld (Halen), sluister: ps. omgespeld volgens Frings.  sløstər (Halen) Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [ZND 28 (1938)] III-3-1
klep (van pet) klep: klip (Halen), kləp (Halen) klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] III-1-3
klepbroek broek bet blaffetuurtje: bə bla.fəty(3)̄rkə (Halen) broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] III-1-3
klepel kleper: de kléper van de klok (Halen) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3
kletsoor klitsoor: kledzȳr (Halen) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf babbelkous: Oorspr. opgave "babbelkon\\s"met opmerking: "Franse on = men  babbəlkaoəs (Halen) Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] III-3-1
kleurx kleur: kleur (Halen, ... ) kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4
klierziekte klieren: De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  kliere (Halen) hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] III-1-2
klit mop: moͅp (Halen), stekel: stēkəl (Halen) klis [ZND 01 (1922)] III-4-3
kloeken kloeken: klukǝ (Halen) Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.] I-12