21338 |
kleingeld |
kleingeld:
klai geld (P048p Halen),
ps. omgespeld volgens Frings.
klēͅ geͅld (P048p Halen),
sluister:
ps. omgespeld volgens Frings.
sløstər (P048p Halen)
|
Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
18626 |
klep (van pet) |
klep:
klip (P048p Halen),
kləp (P048p Halen)
|
klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18200 |
klepbroek |
broek bet blaffetuurtje:
bə bla.fəty(3)̄rkə (P048p Halen)
|
broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23215 |
klepel |
kleper:
de kléper van de klok (P048p Halen)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
33997 |
kletsoor |
klitsoor:
kledzȳr (P048p Halen)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
babbelkous:
Oorspr. opgave "babbelkon\\s"met opmerking: "Franse on = men
babbəlkaoəs (P048p Halen)
|
Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleur (P048p Halen, ...
P048p Halen)
|
kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
kliere (P048p Halen)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
24536 |
klit |
mop:
moͅp (P048p Halen),
stekel:
stēkəl (P048p Halen)
|
klis [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
34493 |
kloeken |
kloeken:
klukǝ (P048p Halen)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.]
I-12
|