id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
32990 | knoop van de korenhalm | knoop: (mv knyǝpǝ) knyǝp (Halen) | De verdikking die zich op regelmatige afstanden in de stengel van de korenhalm bevindt. Ook de opgegeven meervoudsvormen van de woordtypen knoop en knook zijn in het lemma opgenomen; cf. hoop met meervouden in het lemma ''molshoop in het grasland'' (2.5) in aflevering I.3. Zie afbeelding 2, c. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4 |
34337 | knorren | knorren: knǫrǝ (Halen) | Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.] I-12 |
19350 | knorrepot | grommelaar: n grommelèèr (Halen) | Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)] III-1-4 |
17880 | knuppel, knots | knuppel: knuppel (Halen), knypəl (Halen), stok: stɛk (Halen) | knuppel [RND], [ZND 36 (1941)] III-1-2 |
34058 | koe | koe: ki̯u (Halen), kui̯ (Halen), kui̯ǝn (Halen) | Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11 |
34068 | koe die tweemaal heeft gekalfd | koe van (het) tweede kalf: [koe] vant twedǝ [kalf] (Halen), tweedeling: twedǝleŋ (Halen) | Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b] I-11 |
34126 | koe met gebogen, opgezette rug | bultenaar: bøltǝniǝr (Halen), kemelrug: kēmǝlrøx (Halen) | [N 3A, 145c] I-11 |
34124 | koe met hellend kruis | hangkont: haŋkǫnt (Halen) | [N 3A, 145a; monogr.] I-11 |
34121 | koe met lange poten | hoge koe: huǝgǝ kui̯ (Halen) | [N 3A, 142a] I-11 |
34045 | koe met rode vlek op de poot | plekpoot: plękpuǝt (Halen) | [N 3A, 138] I-11 |