e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Halen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lam lammetje: lɛmǝkǝ (Halen) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] I-12
lammeren lammeren: lamǝrǝ (Halen) Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
lampenpit wiek: wik (Halen, ... ), v. mv. wik\\  wik (Halen) De lampepit (ook wiek geheeten; Fr. mèche) [ZND 17 (1935)] || lampepit [ZND 01 (1922)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] III-2-1
landrol wel: wɛl (Halen) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
lang ruw haar rond buik en uier duivelshaar: duivelshaar (Halen) Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23] I-9
lang schortlint bindel: bingels (Halen) linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)] III-1-3
lange broek lange broek: la.ŋə bruk (Halen) pantalon, lange broek [N 23 (1964)] III-1-3
lange grijze kous jagerskous: jagerskoͅse (Halen) kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)] III-1-3
lange onderbroek? lange onderbroek: lang ondərbrŭk (Halen), onderlijfje: oͅndərleͅfkə (Halen) onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)] III-1-3
lange smalle broekzak tas: teͅs (Halen) zak, lange smalle ~ buiten op de rechter broekspijp waarin een lang mes e.d. wordt weggestoken [bokseschej] [N 23 (1964)] III-1-3