22737 |
orgel |
orgel:
uergel (P048p Halen, ...
P048p Halen)
|
Een nieuw orgel (in de kerk). [ZND 42 (1943)] || Een nieuw orgel. [ZND 42 (1943)]
III-3-2, III-3-3
|
34053 |
os |
os:
ǫs (P048p Halen)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
33763 |
oud, versleten paard |
djek:
djęk (P048p Halen),
oude krak:
ā krak (P048p Halen)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
20480 |
ouderdom, leeftijd |
leeftijd:
lîeftéjt (P048p Halen),
ouderdom:
aadərdòm (P048p Halen)
|
ouderdom, leeftijd [N 01 (1960)]
III-2-2
|
33421 |
ovenkelder |
ovengat:
hovǝgat (P048p Halen)
|
De bergruimte onder de oven, soms benut om brandstof en/of as in op te bergen, maar ook vaak, vanwege de gunstige vocht- en warmtegesteldheid, om er aardappelen op te slaan. De benamingen wijken in dat laatste geval doorgaans niet af van die van de aardappelkelder die men in de schuur vindt en die zijn behandeld in het lemma "schuurkelder, aardappelkelder" (3.3.5). Krikken is gloeiende as; amer is houtskool, en schansen zijn takkenbossen. Vergelijk ook het lemma önderoven", in Deel II, aflevering 1, blz. 73. [N 5A, 25c; N 5, 136; OB 2, 2f; monogr. add. uit N 29, 5 en 11d]
I-6
|
25608 |
ovenpaal |
zwoelde:
zwulj (P048p Halen)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
18589 |
overall |
clown (eng.):
klon (P048p Halen),
kloͅun (P048p Halen)
|
overall, werkpak uit één stuk [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33469 |
overdekte doorgang achter de dubbele toegangspoort |
poorthuis:
pǭǝthø̜i̯s (P048p Halen)
|
Achter de dubbele toegangspoort bevindt zich een ruimte, waarboven zich een dak of zolder bevindt. Deze ruimte geeft toegang tot een door woonhuis en bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Vergelijk ook afbeelding 6, gesloten hoeve. [N 5A, 77c; N 5, 110; div.; monogr.]
I-6
|
34168 |
overdragen |
over tijd gaan:
over tijd gaan (P048p Halen)
|
Het overschrijden van de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 44]
I-11
|
32797 |
overdwars eggen |
terdwars [eggen]:
tǝrdwęǝs (P048p Halen)
|
Men egt een akker in de breedte om de ploegvoren te breken of om hem van onkruid te zuiveren. Meestal wordt de akker daarna ook nog eens in lengte geëgd. In de betrokken woordtypen hieronder verschijnen dwars, wars e.d. steeds met a als klinker, ook al beantwoordt aan de meeste dialectvarianten veeleer een type met e (dwers e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 84b; N 11A, 176d + 189d; monogr.]
I-2
|