18279 |
vouw |
vouw:
vḁ̄ (twīə vḁ̄s) (P048p Halen)
|
vouw (twee vouwen) [ZND 08 (1925)]
III-1-3
|
17923 |
vouwen |
vouwen:
vā (P048p Halen)
|
ik zal het in vieren vouwen [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
33693 |
vredewis |
vrijwis:
vrē̜wøs (P048p Halen)
|
Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.]
I-8
|
21398 |
vreemde (man) |
vreemde mens:
nə vrømdə mens (P048p Halen)
|
Een vreemde man. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
32944 |
vregelstok |
vregelstek:
vrē̜lstęk (P048p Halen)
|
De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.]
I-3
|
20294 |
vriend |
vriend:
vrind (P048p Halen),
vrint (P048p Halen)
|
vriend(in) [RND] || vrienden [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
25203 |
vriesweer |
scherp weer:
sxeͅrp wiər (P048p Halen),
vries:
vris (P048p Halen)
|
vorst (vriesweer) [ZND 08 (1925)] || vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20276 |
vroedvrouw |
wijzevrouw:
wijzevrouw (P048p Halen),
wéézəvrao (P048p Halen)
|
vroedvrouw [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
eerste mis:
distə mɛs (P048p Halen),
də istə mɛs (P048p Halen)
|
vroegmis [RND]
III-3-3
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vro.ə (P048p Halen),
vroͅə (P048p Halen)
|
vrouw [RND], [RND]
III-3-1
|