18400 |
borstrok |
borst:
bøst (P048p Halen),
lijfje:
leͅfkə (P048p Halen)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
borstlap:
bøstlap (P048p Halen),
kamizool (<fr.):
kaməzoəl (P048p Halen)
|
borstrok voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
devant (fr.):
dəva͂ (P048p Halen),
jak:
jak (P048p Halen)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
speld:
speͅl (P048p Halen),
toespeld:
tūspeͅl (P048p Halen)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
platstuk:
WNT: plat (III), ss. platstuk, 3. Gewestelijk (hier en daar in Z.-Ndl.) als naam voor de beide schouderstukken van een kiel of hemd, van achteren tegen elkaaar genaaid.
plat stək (P048p Halen)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33968 |
borsttuig |
voorlap:
vøi̯rlap (P048p Halen)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
18528 |
borstzak(je) |
boventasje:
bovəteͅskə (P048p Halen),
pochettasje (<fr.):
pəšeͅteͅskə (P048p Halen)
|
pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33713 |
bos |
bos:
bos (P048p Halen),
bǫs (P048p Halen)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (P048p Halen),
kwispel:
kwęspǝl (P048p Halen)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
33771 |
bosje haren aan de bovenlip |
snor:
snǫr (P048p Halen)
|
Voelharen aan de bovenlip. [N 8, 24]
I-9
|