33197 |
aardappelwiedhak |
drietander:
drɛ̄tandǝr (P048p Halen)
|
De hak die gebruikt wordt bij het wieden van een aardappelveld. Vaak is het hetzelfde stuk gereedschap als de aanhooghak. De zegsman van L 290 merkt op: "een door de smid omgebogen riek". Vergelijk ook het lemma Kromme Riek. Ook de mesthaak wordt voor dit doel benut; het is uitdrukkelijk opgegeven in: L 324, 378, 420, 0426, Q 39, 71, 111, 192, 198. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Mesthaak in aflevering I.1, pag. 12. [N 12, 35; N 18, 58; monogr.]
I-5
|
33199 |
aardappelziekten |
kankerziekte:
kaŋkǝrzigdǝ (P048p Halen),
krolziekte:
krǫlziktǝ (P048p Halen)
|
Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
aardbeer:
ētbēr (P048p Halen),
aardsbeer:
èerdsbere (P048p Halen)
|
[ZND 19A (1936)]
I-7
|
20735 |
aardbeienvlaai |
aardsberenvla:
Syst. Frings
ēͅds˂bēͅi̯rəvlōͅ (P048p Halen)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ɛdǝ pǫt (P048p Halen)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
19509 |
aardewerk |
aardewerk:
ēͅi̯dəweͅrk (P048p Halen),
eͅi̯jədəweͅrək (P048p Halen)
|
aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24448 |
aardrups, larve van de nachtvlinder |
grijze rups:
grēəzə rəps (P048p Halen),
rups:
rəps (P048p Halen)
|
grauwe aardrups, larve van de nachtvlinder, die in de rusttoestand ligt opgerold in de vorm van de letter C [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17653 |
aars |
gat:
gat (P048p Halen)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]
I-9
|
19283 |
aarzelen |
aarzelen:
aarzelen (P048p Halen)
|
aarzelen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
hetten öes (P048p Halen),
hettən us (P048p Halen),
oe-zes (P048p Halen),
oeies (P048p Halen),
oeze?
uze (P048p Halen)
|
Aas (kaartspel). [ZND 01 (1922)] || Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)]
III-3-2
|