e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Halen

Overzicht

Gevonden: 2815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de tafel dekken gereed maken: gəriət mākə (Halen) de tafel dekken [N 01 (1960)] III-2-1
de was blauwen blauwselen: blōͅsələ (Halen) blauwen [ZND 08 (1925)] III-2-1
de was bleken bleken: blēͅkə (Halen), ble͂ͅkə (Halen), blɛəkə (Halen) de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)] III-2-1
de zeug naar de beer brengen drijven: drē̜vǝ (Halen), drē̜ǝvǝ (Halen) De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.] I-12
dekken rijden: rē̜ǝ (Halen, ... ), ręi̯ǝ (Halen), springen: spreŋǝ (Halen, ... ) Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] I-11, I-12
deklatten daklatten: daklatǝ (Halen), latten: latǝ (Halen) De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a] II-9
deksel van de metalen gierton deksel: dęksǝl (Halen) De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.] I-1
dekzeil bâche: baš (Halen) Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b] I-10
dempig dempig: dɛmpǝx (Halen) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
dennenappel denappel: verzamelfiches; ook ZND01, u 31  deͅnapəl (Halen) dennenappel [ZND 01 (1922)] III-4-3