22021 |
duif (alg.) |
duif:
duive melke ... (P048p Halen),
dø͂ͅf (P048p Halen),
Pl. [deuve]
dø͂ͅf (P048p Halen)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND 08 (1925)] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
dø͂ͅf (P048p Halen, ...
P048p Halen)
|
duif [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)]
III-4-1
|
17666 |
duim |
duim:
dø͂ͅm (P048p Halen)
|
duim [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18689 |
duimeling |
vingerling:
veŋərleŋ (P048p Halen),
vəŋələŋ (P048p Halen)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23225 |
duivel |
duivel:
dūvəl (P048p Halen),
heintje pek:
hänkə päk (P048p Halen)
|
De duivel (volksnamen). [ZND 01u (1924)]
III-3-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenkot:
dø̜̄vǝkǫt (P048p Halen),
dø͂ͅvəkoͅt (P048p Halen),
dø͂ͅvəkòt (P048p Halen)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
slag:
də slach (P048p Halen),
slach (P048p Halen),
slax (P048p Halen)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivinnetje:
dø͂ͅvinəkə (P048p Halen)
|
duif, wijfje [ZND 18 (1935)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
zat:
zat (P048p Halen)
|
hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18007 |
duizelig zijn |
draaien, beginnen te -:
die begint te droèën (P048p Halen)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|