17651 |
achterste |
achterste:
echterste (P048p Halen),
este (P048p Halen)
|
achterste [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
achteruit:
axtǝrø̜i̯t (P048p Halen)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
33854 |
achteruittrappen |
slaan:
slāu̯ǝ (P048p Halen)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
34584 |
achterwand |
hoofdberd van achter:
hyǝt˱bɛt ˲van axtǝr (P048p Halen),
schoft:
sxǫft (P048p Halen)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17630 |
adamsappel |
adamsappel:
Trefw. adams-, vgl. lm. adem
adəmzapəl (P048p Halen)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17781 |
adem |
asem:
oeyssem (P048p Halen),
ūəsəm (P048p Halen)
|
adem [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
asemen:
ich kain ni oe-eseme (P048p Halen),
ich koͅst ne usəmə (P048p Halen),
oeysseme (P048p Halen),
ūəsəmə (P048p Halen)
|
ademen [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
de oe-ere van ze v. (P048p Halen),
n oe-er opesnê (P048p Halen),
n ur opə sniēͅjə (P048p Halen),
oeyr (P048p Halen)
|
ader [ZND 01 (1922)] || de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
19803 |
afdak |
afdak:
af˂dak (P048p Halen, ...
P048p Halen,
P048p Halen)
|
afdak [ZND 01 (1922)], [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
33470 |
afdakje boven de poort |
afdak:
af˱dak (P048p Halen)
|
Het kleine afdakje dat op een muur is geconstrueerd boven de poort. [N 4A, 43b]
I-6
|