e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haler

Overzicht

Gevonden: 1699
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opspelen sjamfoeteren: fr. Jean foutre  sjamfoeteren (Haler) zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)] III-1-4
opsteker opsteker: ǫpstēkǝr (Haler), ǫpstē̜kǝr (Haler) Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a] I-3, I-4
optasser lader: lēi̯ǝr (Haler) Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b] I-3
optilbaar hek hekken: hękǝ (Haler) Het niet draaiend maar uitneembaar hek aan de ingang van een wei. [N 14, 68b; A 25, 5e; monogr.] I-8
optillen lichten: lichten (Haler) (Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] III-1-2
optoppen, oplangen een stuk opzetten: ǝ stø̜k˱ ǫp˲zętǝ (Haler) De steiger verhogen door de staanders met behulp van palen, de zgn. 'optoppers', te verlengen. De optoppers worden door middel van touwen aan de staanders gebonden en ze rusten op een op de staander gespijkerde, houten klos. [N 32, 5a; monogr.] II-9
organist organist: organist (Haler) De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3
orgel orgel: orgel (Haler) Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
orgelpijpen orgelpijpen: orgelpiepe (Haler) De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
oude grassoorten bent: bēntj (Haler), bobbert: bobǝrt (Haler), watergras: wātǝr[gras] (Haler), windhalm: windhalm (Haler), zoorgras: zǭr[gras] (Haler), zwaai: zwāi̯ (Haler) De hieronder vermelde woorden werden opgegeven op de vraag naar verschillende oude grassoorten. Na de lexikale eenvoud van het vorige lemma ''gras'', leverde deze vraag een grote oogst aan plantennamen op. Het is echter lang niet altijd duidelijk welke botanische grassoort nu precies bedoeld wordt; eenzelfde plantenvolksnaam kan immers in de ene streek een andere botanische familie of afdeling aanduiden dan in de andere streek. Naast de oude grassoorten blijken óók en vooral wilde grassoorten te zijn opgegeven die juist niet voor de weidebouw van belang zijn, maar waarmee de landbouwer en veeteler te maken heeft om ze van zijn cultuurgrond weg te houden, onkruid derhalve. Zie ook de lemma''s ''zuring'' en ''distel'' en de benamingen voor het onkruid in de akker in de aflevering over de Akkerbouw (WLD.I.1.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. Het lemma bevat enkelvouden en meervouden.' [N 14, 82; monogr.] I-3