23287 |
pinksteren |
pinksten:
pinkste (L320c Haler)
|
Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
steen:
steen (L320c Haler)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)]
I-7
|
30564 |
plakspaan |
slicht:
slext (L320c Haler)
|
Van een handvat voorziene houten of metalen plankje dat wordt gebruikt bij het gelijkschuren van raapspecie of gestort beton. Zie ook afb. 88. De 'sprahe' (Q 121) bestaat uit een rechthoekig blad van vrij dun en ietwat buigzaam staal waarop een handvat gemonteerd is. Zie voor dit woordtype ook RhWb (VIII), k. 404, s.v. 'Sprahe', ø̄spreeuwø̄. De 'houten riester' (Q 121) heeft dezelfde vorm als de 'sprahe'. Soms is op deze houten riester een laag 'vilt' ('velts') gespijkerd. De '(ijzeren) riester' (Q 121) vertoont grote overeenkomst met de 'sprahe', maar is van een dikkere soort staal gemaakt. De voorkant is afgerond in de vorm van een cirkelsegment (Lochtman, pag. 22). [N 30, 9; monogr.]
II-9
|
24627 |
plantenstek |
stek:
stek (L320c Haler)
|
Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe plant uit te laten groeien (stek, poot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21774 |
plat praten |
plat kallen:
plat kalle (L320c Haler)
|
plat praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|
34573 |
plateauwagen |
wagen:
wāgǝ (L320c Haler)
|
Een vierwielige wagen, vaak al met wielen met luchtbanden, die voor het vervoer van melkbussen, biervaten, land- en tuinbouwproducten enz. gebruikt werd. De bak van deze wagen hangt laag boven de grond en heeft een groot bodemoppervlak. Vaak zijn er geen voor-, achter- en zijkanten. De wagen kan door paarden of ook door een tractor getrokken worden. [N 17, 43a; N G, 51 + 69; monogr.]
I-13
|
33032 |
platliggen van graan |
is gelegerd:
es gǝlēgǝrt (L320c Haler)
|
Wanneer de halmen door wind en regen platgeslagen zijn en tegen de grond liggen, is dat lastig werken voor de zichter. Hier staan steeds de persoonsvormen van het werkwoord genoemd, waarbij als onderwerp moet gedacht worden: "het koren"; achter in het lemma staan enkele zelfstandige naamwoorden: "platgelegerd graan". Heel in de uitdrukking ''(het koren) ligt heel'' staat voor ''helemaal''. [N 15, 13; monogr.]
I-4
|
29831 |
platte kant |
plat:
plat (L320c Haler)
|
De lange brede zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17a; N 98, 172; monogr.]
II-8
|
24009 |
plechtige communie |
plechtige communie (<lat.):
plechtige kommunie (L320c Haler)
|
De Plechtige H.Communie + hernieuwing van de doopbeloften. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24051 |
plechtige huwelijksmis |
bruidsmis:
broedsmés (L320c Haler)
|
Een plechtige bruidsmis [hoeëchfierlieje broedsmaes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|