21571 |
salueren |
salueren (<fr.):
saluere (L320c Haler)
|
groeten van soldaten (salueren) [N 102 (1998)]
III-3-1
|
24682 |
sap in planten |
sap:
saap (L320c Haler)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33584 |
sap van een vrucht |
sap:
saap (L320c Haler, ...
L320c Haler)
|
Het sap van een vrucht (sap, tocht). [N 82 (1981)] || Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|
21025 |
savooiekool |
savooiekool:
savojekool (L320c Haler)
|
De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)]
I-7
|
23977 |
schaamte |
schaamte:
sjèmte (L320c Haler)
|
Schaamte [schamte, schèmt. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
schaatsen (L320c Haler)
|
Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19129 |
schande |
schande:
sjamj (L320c Haler)
|
Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17800 |
schede |
kut:
kut (L320c Haler)
|
Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
34115 |
schede van de koe |
vazel:
vāzǝl (L320c Haler)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
18402 |
scheermes |
scheermes:
scheermes (L320c Haler)
|
een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)]
III-1-3
|