e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haler

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
salueren salueren (<fr.): saluere (Haler) groeten van soldaten (salueren) [N 102 (1998)] III-3-1
sap in planten sap: saap (Haler) Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)] III-4-3
sap van een vrucht sap: saap (Haler, ... ) Het sap van een vrucht (sap, tocht). [N 82 (1981)] || Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)] I-7
savooiekool savooiekool: savojekool (Haler) De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)] I-7
schaamte schaamte: sjèmte (Haler) Schaamte [schamte, schèmt. [N 96D (1989)] III-3-3
schaatsen schaatsen: schaatsen (Haler) Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)] III-3-2
schande schande: sjamj (Haler) Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3
schede kut: kut (Haler) Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)] III-1-1
schede van de koe vazel: vāzǝl (Haler) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheermes scheermes: scheermes (Haler) een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] III-1-3