23331 |
vastentijd |
vastentijd:
vastetied (L320c Haler)
|
De periode van Aswoensdag tot Pasen (de grote vasten, vastentijd). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24919 |
veld, open land |
veld:
veld (L320c Haler)
|
veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23494 |
veldkruis |
veldkruis:
veldjkruus (L320c Haler)
|
Een kruisbeeld in het veld, langs de openbare weg opgericht [veldkruis, devotiekruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29811 |
veldovensteen |
veldbrand:
vę ̞ltj˱brantj (L320c Haler)
|
Steen die is gebakken in een veldoven. Zie voor de woordtypen rijnvormsteen (L 315) en klinker (L 316, 320a, 364) de toelichting bij het lemma ɛbaksteenɛ.' [N 30, 53b; monogr.]
II-8
|
26403 |
velg |
velg:
velg (L320c Haler),
velghout:
velghout (L320c Haler)
|
De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit één stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.]
I-13
|
29898 |
ventilatiepan |
ventilatiepan:
ventilatiepan (L320c Haler)
|
Dakpan met een ventilatie-opening. Een dergelijke opening werd in Q 202 een loftlok (loflǭk) genoemd. [N 32, 45a]
II-8
|
29894 |
verbeterde pan |
sluitpan:
slūtpan (L320c Haler)
|
Algemene benaming voor een dakpan die voorzien is van zijsluitingen. Volgens de invuller uit Q 95 was de verbeterde dakpan geribbeld (g\røb\lt) van vorm. In L 360 was de pan voorzien van een sluiting (sløjte!), in Q 3 van een dobbelsluiting (dǫb\lslǫwte!). [N 32, 44b; monogr.]
II-8
|
18159 |
verbinden van een wonde |
verbinden:
verbinden (L320c Haler)
|
verbinden: Een wond verbinden (banden, verbinden, zwachtelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30236 |
verblinding |
strek:
strek (L320c Haler)
|
De gemetselde laag stenen waarmee de latei aan het oog wordt onttrokken. Zie voor de woordtypen 'streklaag', 'strek', 'rollaag', 'rol' en 'koplaag' ook de toelichting bij de lemmata 'Strekkenlaag', 'Staande rollaag', 'Liggende rollaag' en 'Koppenlaag'. [N 32, 15d]
II-9
|
18940 |
verbruien |
begaden:
begaaien (L320c Haler),
verprutsen:
verprutsen (L320c Haler)
|
door onoordeelkundige handeling of aanpak bederven [verpeuteren, verbruien, verknoeien] [N 85 (1981)] || zwaar in de fout gaan bij een handeling door hem niet of slecht uit te voeren [begaaien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|