18229 |
voile |
voile (fr.):
vool (L320c Haler)
|
lichte sluier die van een dameshoed afhangt [voile, vool, voel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
21769 |
volkswijsheid |
spreekwoord:
spraekwoord (L320c Haler)
|
Noem het (dialect)woord voor: een uiting zoals: "morgenstond heeft goud in de mond"? [volkswijsheid] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
25201 |
volle maan |
volle maan:
volle maan (L320c Haler)
|
schijngestalte van de maan: volle maan [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20313 |
volwassen, volgroeid |
volwassen:
volwassen (L320c Haler)
|
volwassen; volgroeid, de volle wasdom bereikt hebbend [volwassen, volslagen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20174 |
voogd |
momber:
momer (L320c Haler)
|
iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24025 |
voorbruidje |
engel:
ingel (L320c Haler)
|
Het bruidje dat de stoet van eerste-communicantjes opent, d.w.z. vooropgaat [veuringel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
veurgeburgtje (L320c Haler)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30092 |
voorgevel |
buitenmuur:
būtǝ[muur] (L320c Haler)
|
De muur die de voorzijde van het bouwwerk vormt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 33a; monogr.]
II-9
|
29951 |
voorhamer |
zware hamer:
zwǭrǝ hāmǝr (L320c Haler)
|
Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c]
II-9
|
23989 |
voornemen om niet meer te zondigen |
voornemen:
veurnumme (L320c Haler)
|
Het voornemen om niet meer te zondigen [de vuërzats]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|