23737 |
wijwaterbakje |
wijwatersbakje:
wiewatersbekske (L320c Haler)
|
Een wijwatersbakje, thuis op de slaapkamer [wïjewatersbekske, wiejwassesjpötje, fintwaterbekske?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23601 |
wijwateremmer |
wijwatersvat:
wiejwatersvaat (L320c Haler)
|
Het wijwatervat, de wijwateremmer. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23600 |
wijwaterkwast |
wijwaterskwast:
wiejwaterskwast (L320c Haler)
|
De wijwaterkwast. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23351 |
wijwatervat |
wijwatersbak:
wiewatersbak (L320c Haler)
|
De met wijwater gevulde bak bij de ingang(en) van de kerk [wijwater(s)bak, -vat, -steen?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23453 |
wijzerplaat van het torenuurwerk |
wijzerplaat:
wiezerplaat (L320c Haler)
|
De wijzerplaat van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23454 |
wijzers van het torenuurwerk |
wijzers:
wiezers (L320c Haler)
|
De wijzers van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30137 |
wild verband |
wild verband:
weltj ˲vǝrbantj (L320c Haler)
|
Metselverband waarbij strekken en koppen zich in een laag op onregelmatige wijze afwisselen. Het wild verband werd na de oorlog veel gebruikt in verband met de toen heersende schaarste aan materiaal (Westra, pag. 21). De term wild verband wordt ook gebruikt voor decoratief metselwerk waarbij verschillende steensoorten onregelmatig door elkaar worden gerangschikt. [N 31, 24f; N 31, 26]
II-9
|
32859 |
wilde zuring |
zulker:
zølkǝr (L320c Haler)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24519 |
wilgenteen |
vits:
wits (L320c Haler)
|
De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17708 |
wind |
scheet:
scheet (L320c Haler)
|
Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|