32996 |
zaaien |
zaaien:
zęi̯ǝ (L320c Haler)
|
[N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.]
I-4
|
33241 |
zaaien, van bieten |
poten:
pōtǝ (L320c Haler)
|
Vergelijk ook het algemene lemma Zaaien in aflevering I.4 en Poten. Het object is steeds bieten, enz. [N 12, 43; N 15, 1c; monogr.]
I-5
|
21783 |
zaak |
zaak:
zaak (L320c Haler)
|
inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel, enz. [bedrijf, zaak, gedoente, doen, gedoe, gedoendel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18234 |
zakhorloge |
zakhorloge:
zakhorloge (L320c Haler)
|
uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23226 |
zalig |
zalig:
zaalig (L320c Haler)
|
Zalig, gelukzalig [zaalig, zaolig, zeelig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24070 |
zaliger gedachtenis |
... zaliger gedachtenis:
zieiliger gedachtenis (L320c Haler)
|
Zaliger gedachtenis (vader/moeder/..). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23915 |
zaligheid |
zaligheid:
zaligheid (L320c Haler)
|
Zaligheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23859 |
zandfiguren bij de processie |
zandtapijt(en):
zandjtapijt (L320c Haler)
|
De zandfiguren die op straten en stoepen worden gestrooid. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
30152 |
zandsteen |
zandsteen:
zantjstęjn (L320c Haler)
|
Natuurgesteente, bestaande uit zandvormige kwartskorrels die door een bindmiddel tot een vast geheel verbonden zijn. De kleur ervan kan zeer verschillend zijn. Zandsteen wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal. De 'Kunrader steen' wordt volgens de invuller uit L 427 gedolven in Kunrade bij Voerendaal. 'Crauberger' wordt ook Kunradersteen genoemd en ontleent zijn naam aan het gehucht Crauberg onder Klimmen waar de steengroeven liggen. [N 30, 55c; N 30, 55d; N 30, 55g; N 30, 56]
II-9
|
33101 |
zang, bussel gelezen aren |
zang:
zaŋ (L320c Haler)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|