18804 |
zich bedenken |
bedenken:
bedenken (L320c Haler)
|
van besluit veranderen, van zijn mening terugkomen [zich bedenken, fineren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19004 |
zich gedragen |
zich voegen:
zich voegen (L320c Haler)
|
zich goed gedragen [zich voegen, zich gevoegen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24047 |
zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor |
zich aangeven:
zich aangève (L320c Haler)
|
Zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor, "naar pastoor gaan". [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18982 |
zich schamen |
zich generen:
sjeneren (L320c Haler)
|
zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18842 |
zich verwonderen |
verwonderen:
verwonderen (L320c Haler)
|
vreemd toekijken [verwonderen, wonder geven, bewonderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18219 |
zich warm aankleden |
inpakken:
inpakken (L320c Haler)
|
zich warm aankleden [doffelen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18155 |
ziekenhuis |
hospitaal:
hospitaal (L320c Haler)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24053 |
ziekenlantaarn |
lucht:
lucht (L320c Haler)
|
De lantaarn die door de misdienaars gedragen wordt als Ons Heer naar een zieke wordt gebracht [lanteer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24089 |
ziekenzuster |
ziekenzuster:
zeekezuster (L320c Haler)
|
Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23338 |
ziel |
ziel:
zieël (L320c Haler)
|
De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|