21418 |
duur |
duur:
duur (L320c Haler)
|
veel kostend, hoog van prijs [duur, dier, duurkopig, duurzaam, durabel, prijzig] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19260 |
dwingen |
dwingen:
dwingen (L320c Haler)
|
het iemand onmogelijk maken anders dan op een bepaalde wijze te handelen [dwingen, nopen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20394 |
echtgenoot |
man:
man (L320c Haler),
mens:
mins (L320c Haler)
|
de man met wie men getrouwd is [man, mens, baas] [N 87 (1981)] || man met wie je getrouwd bent (echtgenoot) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
20391 |
echtgenote |
vrouw:
vrouw (L320c Haler, ...
L320c Haler)
|
de vrouw met wie men getrouwd is [wijf, vrouw] [N 87 (1981)] || vrouw met wie je getrouwd bent (echtgenote) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
22483 |
een april |
een april:
1-apr (L320c Haler)
|
De dag waarop men lichtgelovige personen om een onzinnige boodschap stuurt (1 april). [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23781 |
een askruisje halen |
askruisje halen:
askruuske hoole (L320c Haler)
|
Zich met as laten tekenen op Aswoensdag, een askruisje halen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22484 |
een cadeau geven |
schenken:
schenken (L320c Haler)
|
Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)]
III-3-2
|
23950 |
een gelofte doen |
beloven:
get beloven aan (L320c Haler)
|
Een gelofte doen, afleggen bijv. om op bedevaart te gaan [gelaove, jelobe]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30049 |
een huis uitzetten |
uitzetten:
ūt˲zętǝ (L320c Haler)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
zengele (L320c Haler)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|