24078 |
geestelijke |
wereldheer:
waereldhieer (L320c Haler)
|
Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18803 |
geheugen |
memorie:
memorie (L320c Haler)
|
het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19263 |
gehoorzamen |
luisteren:
loesteren (L320c Haler)
|
gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20461 |
geil, wellustig |
gelp:
gelp (L320c Haler)
|
geil, wellustig [N 10C (zj)]
III-2-2
|
19265 |
gek |
gek:
gek (L320c Haler)
|
onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21120 |
gekneusd |
geblutst:
geblutstj (L320c Haler)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
23501 |
gelezen mis |
stille mis:
stil mes (L320c Haler)
|
Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22334 |
gelijkspelen |
gelijkspelen:
gelijk spelen (L320c Haler)
|
Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23949 |
gelofte |
gelofte:
gelofte (L320c Haler)
|
Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23206 |
geloof |
geloof:
gelouf (L320c Haler)
|
Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|