30079 |
hangende muur |
scheef:
šęjf (L320c Haler)
|
Muur die naar buiten overhelt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood hangt vrij' ('ǝt lwǫat heŋk ˲vrij'). [N 31, 11a; N 31, 11c; monogr.]
II-9
|
20797 |
haring |
haring:
haring (L320c Haler)
|
Hoe noemt u de haring: een slanke, zilverkleurige zeevis met vrij grote doorschijnende schubben, één korte rugvin en een spitse kop waarvan de onderkaak iets uitsteekt. Hij wordt ± 40cm lang (haring, rogel, herrek) [N 83 (1981)]
III-2-3
|
19648 |
hark |
reek:
raek (L320c Haler)
|
Hoe noemt u de hark? (rijf, griesel) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
24710 |
hars |
wierook:
wierrook (L320c Haler)
|
Het kleverige plantensap vooral van naaldbomen, dat in de lucht hard wordt (hars, terpentijn, denne-olie, vogeltjeszeep). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18090 |
hartinfarct |
hartverlamming:
hartverlamming (L320c Haler)
|
Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (vang, kramp, infarct, hartverlamming). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23208 |
heilig |
heilig:
hèllig (L320c Haler)
|
Heilig [hèllig, hillig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23795 |
heilig graf |
rustaltaar:
rustaltaor (L320c Haler)
|
De plaats, het rustaltaar waar op Witte Donderdag de geconsacreerde Hostie bewaard wordt, het H. Graf. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23395 |
heilig hartbeeld |
heilig hart:
heilig hert (L320c Haler),
heilig hartbeeld:
heilig hertbeeldj (L320c Haler)
|
Een beeld van Jezus die zijn hart toont (H.Hart). [N 96A (1989)] || H.Hartbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23988 |
heilig oliesel |
bediening:
bedeening (L320c Haler),
heilige olie:
H olie (L320c Haler)
|
Het H. Oliesel, sacrament voor de zieken/stervenden [letste öloeng]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24008 |
heilige communie |
communie (<lat.):
kommune (L320c Haler)
|
De H. Communie [kómmelejoeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|