23920 |
heilige drievuldigheid |
drievuldigheid:
drievuldigheid (L320c Haler)
|
De heilige Drievuldigheid, Drieënheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23544 |
heilige hostie |
ons heer:
oos hieèr (L320c Haler)
|
Ons Heer, als teerspijs [ózzen Herrejod]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23758 |
heiligedag |
heiligedag:
heilige daag (L320c Haler)
|
Een kerkelijke feestdag door de week die als zondag te vieren is [heiligedag, planke zondeg]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23893 |
heiligen, zaligen |
heiligen:
heilge (L320c Haler),
zaligen:
ziëlige (L320c Haler)
|
De zaligen, de heiligen in de hemel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23391 |
heiligenbeeld |
beeld:
beeldje (L320c Haler)
|
De beelden in de kerk, de kerkbeelden [beelde, bilde, fiegoere, sjtatoeë, hèlligebeelde, hilliejefijoere?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23656 |
heiligenmedaille |
medaille (<fr.):
medaalje (L320c Haler)
|
Een rond of ovaalvormig lichtmetalen plaatje waarop Jezus of een heilige is afgebeeld [medalje, medallie, medallieje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23963 |
heiligschennis |
heiligschennis:
heiligsjennig (L320c Haler)
|
Heiligschennis, heiligschending, heiligschenderij, sacrilegie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30064 |
heipalen |
heipalen:
hęjpǭl (L320c Haler)
|
De houten of betonnen palen die bij een paalfundering gebruikt worden. In L 321 waren de heipalen vervaardigd van de houtsoort 'pitchpine' ('petšpīnǝ') of 'grenen' ('grē̜nǝ'). [N 31, 4b; N 31, 4a; N 31, 5a]
II-9
|
26734 |
heizode |
vlik:
vlek (L320c Haler)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.]
I-8
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
poort:
port (L320c Haler)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|