e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haler

Overzicht

Gevonden: 1699
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krul in de staart krol: krol (Haler) [N 76, 16] I-12
kuchen kruchelen: krochelen (Haler) Kuchen: kort en droog hoesten (kuchen, kochelen, krochen, krochelelen). [N 84 (1981)] III-1-2
kuif kuif: kuif (Haler) kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)] III-4-1
kuisheid kuisheid: kuusheid (Haler) Kuisheid, zuiverheid. [N 96D (1989)] III-3-3
kuit kuit: kuit (Haler) Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)] III-4-2
kussensloop kustijk: kössteek (Haler) Hoe noemt u de overtrek van een hoofdkussen? (kussensloop, kussensloof, kussenzak, fluwijn) [N 104 (2000)] III-2-1
kwaal kwaal: kwaal (Haler) Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)] III-1-2
kwakzalver kwakzalver: kwakzalver (Haler) Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (charlatan, plak, polak, kwakkelaar, waterziender, pisdokter, kwakzalver). [N 84 (1981)] III-1-2
kwanselen sjachelen: sjagellen (Haler) voortdurend zijn goederen ruilen of verkopen [kwanselen] [N 89 (1982)] III-3-1
kwijl zever: zever (Haler) Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)] III-1-1