32867 |
maaipad |
jaan/gaan:
jǭn (L320c Haler)
|
Lege gang of leeg pad dat ontstaat na het maaien van een baan graan; de gemaaide oppervlakte. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanzwad, rij gemaaide halmen'' (4.2.10). [N 15, 25a; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
33036 |
maaipad voor de machine |
aanwerk:
ānwęrk (L320c Haler)
|
Het pad dat men met de zicht of met de zeis aanmaait op een veld dat men verder met de machine maait. Hier de zelfstandige naamwoorden. [N 15, 25b; JG 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 24; monogr.]
I-4
|
22438 |
maandag voor aswoensdag |
vastenavondmaandag:
vastenavondmaandag (L320c Haler)
|
De naam voor de maandag vóór aswoensdag. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33107 |
maat houden bij het dorsen |
slaghouden:
slāxhǭi̯ǝ (L320c Haler)
|
Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
17554 |
mager |
schraal:
sjraol (L320c Haler)
|
mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17555 |
mager worden |
slinken:
slinken (L320c Haler)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24203 |
man, mannelijke zangvogel |
mannetje:
menke (L320c Haler)
|
mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18148 |
manken |
knakken:
knakken (L320c Haler)
|
Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34051 |
mannelijk kalf |
stierkalf:
stīr[kalf] (L320c Haler),
var:
vɛr (L320c Haler)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
19960 |
mannelijke hond, reu |
rekel:
rekel (L320c Haler)
|
Hoe noemt u een mannelijke hond (reu, rengel, menne, menneke) [N 83 (1981)]
III-2-1
|