19177 |
nieuwsgierigaard |
gaper:
gaper (L320c Haler)
|
iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30213 |
nok |
vorst:
vǫrst (L320c Haler)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
24007 |
nooddoop |
nooddoop:
naoddaup (L320c Haler)
|
Een nooddoop, gadoop, geedoop [jieëdoof]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
26691 |
noot van de steenbus |
noot:
nōt (L320c Haler)
|
Elk van de houten of ijzeren blokjes in de steenbus van de handmolen die volgens de invuller uit Q 204a dienen om de as in een verticale positie te houden. Zie ook het lemma ɛnotenɛ. Het betreft daar vergelijkbare blokjes in de steenbus van molenstenen in wind- en watermolens.' [N D, 20]
II-3
|
21348 |
nors |
zuur:
zuur (L320c Haler)
|
onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
23670 |
noveen |
noveen (<lat.):
noveen (L320c Haler)
|
Een negendaagse godsvruchtoefening, novene, noveen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23936 |
octaaf |
octaaf (<fr.):
oktaaf (L320c Haler)
|
Een octaaf, periode van 8 dagen ter viering van een groot kerkelijk feest. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23408 |
offerblok |
offerblok:
offerblok (L320c Haler)
|
Het metalen (vroeger houten) kastje, aangebracht bij de kerkuitgan(en) en/of bij een heiligenbeeld, waarin men geld kan deponeren [godsblik, offerstok, offerblok, offerbus, offerkist?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23409 |
offergeld |
offergeld:
offergeldj (L320c Haler)
|
Het geld dat men in het offerblok stopt [offergeld?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23227 |
oksaal |
oksaal:
exzaol (L320c Haler)
|
Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|