e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L286p plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kledij, kleren dingen: `t dingen (Hamont), kledergoed: klièrgoed (Hamont), klerage: klärazij (Hamont), Vorming van mv. klier (= kleren) + bastaardsuffix -azzie (< -age).  klierazzie (Hamont), kleren: klier (Hamont), klīr (Hamont), klīər (Hamont, ... ), Sub kleed, mv.  kliər (Hamont), t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]: klīər (Hamont) Kent ge een verzamelwoord voor "de kleren"(kleerage, of een ander woord). [ZND 36 (1941)] || klederen, in collectieve zin || kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)] || Kleren. Ga eens en wees zo goed, en zeg aan uw zuster dat ze de kleren van uw moeder moet afnaaien en met de borstel afborstelen [ZND 04 (1924)] III-1-3
kleed kleed: kliət (Hamont) kleed III-1-3
kleerborstel borstel: nə boͅrstəl (Hamont) een borstel (om kleren te borstelen) [ZND 22 (1936)] III-1-3
kleerkast kleerkast: klīrkas (Hamont, ... ), klīərkas (Hamont, ... ) kleerkast [ZND 34 (1940)] III-2-1
kleerkist, kleerkoffer houteren koffer: hoͅu̯tərə kōͅfər (Hamont), kleerkist: klīrkest (Hamont) Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)] III-2-1
kleermaker kleer-/kledermaker: klimākǝr (Hamont), klīrmākǝr (Hamont) Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.] II-7
klei, leem klei: klęi̯ (Hamont), leem: līǝm (Hamont) Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.] I-8
klein paard (een) tweehands (paard): twihans (Hamont), ardeens paard: ardēns pē̜rt (Hamont), dobbele pony, poney: dǫbǝlǝ puni (Hamont), loper: lypǝr (Hamont), lyǝpǝr (Hamont), pony, poney: puni (Hamont) Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3] I-9
klein persoon dabbertje: deͅbərkə (Hamont, ... ), kleine, een -: teznə klēnə (Hamont), teznə kleͅnə (Hamont), pagaddertje: pagadərkə (Hamont) klein van gestalte [N 10 (1961)] III-1-1
klein voorploegwiel landwiel: la.ntwil (Hamont) Het kleine, doorgaans linker voorploegwiel dat "op de voor" loopt. Termen als landrad, tǝndwiel, landsrullen, veldwiel, buitenste rad en voorste rad zijn ook toepasselijk op het op de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. [N 11, 31.II.b; N 11A, 97b] I-1