id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
27160 | lampenkamer | lampisterij/lampisterie: lampistǝrī (Hamont [(Eisden)] [Zolder]) | De ruimte waar men de mijnlampen onderhoudt en indien nodig repareert. [N 95, 241; monogr.; Vwo 467; Vwo 468] II-5 |
19485 | lampenpit | wiek: wik (Hamont, ... ) | lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] || wiek, pit III-2-1 |
21578 | land | land: ps. omgespeld volgens Frings. a͂nt (Hamont) | land [ZND 29 (1938)] III-3-1 |
33640 | landerijen | eigendom: ęi̯gǝndom (Hamont), goed: gut (Hamont), veld: vɛl (Hamont) | Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.] I-8 |
32822 | landrol | wel: wɛl (Hamont) | De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2 |
20317 | lang leven | lang leven: znd 30, 15; lang lèven (Hamont), lang léévən (Hamont) | lang leven [ZND 30 (1939)] III-2-2 |
33787 | lang ruw haar rond buik en uier | duivelshaar: dyvǝlshǭr (Hamont) | Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23] I-9 |
18329 | lang schortlint | snoer: snüürs (Hamont) | linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)] III-1-3 |
33838 | langbenig paard | klippel: klepǝl (Hamont) | [N 8, 20 en 62i] I-9 |
18286 | lange broek | lange boks: laŋ boͅks (Hamont), lange broek: ən laŋ bruk (Hamont) | lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] || pantalon, lange broek [N 23 (1964)] III-1-3 |