20514 |
leverworst |
leverworst:
lēēverwōrst (L286p Hamont),
leͅvərwoͅ.rst (L286p Hamont)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)] || leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24342 |
libel en waterjuffer |
glazensnijder:
glōͅzəsnejər (L286p Hamont),
anisoptera
glōͅəzəsneͅijər (L286p Hamont),
libellule (fr.):
libellule (L286p Hamont)
|
waterjuffer, libel [ZND 34 (1940)] || waternimf
III-4-2
|
21506 |
liberaal |
liberaal:
des ne liberaal (L286p Hamont),
des nə liberaal (L286p Hamont),
het is ənə liberoal (L286p Hamont),
tesnə libərōͅl (L286p Hamont),
’t is ene liberoajl (L286p Hamont)
|
Het is een liberaal. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
17540 |
lichaam |
lijf:
līef (L286p Hamont),
līf (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
lî:f (L286p Hamont)
|
het lichaam [ZND 30 (1939)] || het lijf [ZND 30 (1939)] || lichaam [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17971 |
lichaamskracht |
macht:
maxt (L286p Hamont, ...
L286p Hamont,
L286p Hamont,
L286p Hamont)
|
lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-2, III-1-4
|
18084 |
lichaamsvocht |
water:
wōͅtər (L286p Hamont),
wōͅətər (L286p Hamont),
zeenwater:
zenwōͅtər (L286p Hamont)
|
het leewater (ziekte van de gewrichten; Fr. épanchement de synovi) [ZND 01u (1924)] || lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)]
III-1-2
|
26527 |
licht, steenlicht |
licht:
lēxt (L286p Hamont)
|
De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld]
II-3
|
34032 |
lichtbonte koe |
lichtbont (bijvgl. nmw.):
lextbōnt (L286p Hamont)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123b]
I-11
|
25239 |
lichte nevel |
donkere lucht:
dōnkər loxt (L286p Hamont)
|
lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18571 |
lichte overjas |
gabardine (fr.):
gabərdin (L286p Hamont)
|
herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|