e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L286p plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mesthaak mesthaak: [mest](h)ǭk (Hamont) De mesthaak is een riek waarvan de tanden loodrecht op de steel staan. De mesthaak wordt gebruikt om een hoeveelheid mest voort te trekken, met name bij het afladen van de mest van de kar in hoopjes op het land. Maar men gebruikt hem verder ook om mest uit de stallen te trekken (vooral bij de oude potstal), om mest op de mesthoop te verplaatsen, om mest van de mesthoop los te trekken (voor het laden), om mesthoopjes op het land uiteen te trekken en soms om de (tuin)grond fijn te maken. De mesthaak kan 2 √† 3 (vroeger veelal) of 4 √† 5 tanden hebben. De gesmede mesthaak werd vroeger door de plaatselijke smid vervaardigd, en was later ook in de handel verkrijgbaar. Vaak echter maakte men van een oude riek een mesthaak, door de tanden of de "hals" van die riek in het vuur om te zetten. In de betrokken termen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. [J G 1b + 1b; N 5A, 50c; N 11, 28; N 11A, 17a; N 18, 55 t /m 63; A 28, 5a + b; Lu 6, 5a + b; Av 1, III 5d; monogr.] I-1
mesthak mesthak: [mest]hak (Hamont) Met mesthak wordt hier het gereedschap bedoeld, waarmee men mest fijn kapte, vooral bij de bereiding van weidemest of compost. Als de afvalhoop lang genoeg "gezeten" had, hakte men deze open, om dan de bestanddelen ervan fijn te kappen en goed ondereen te zetten. Deze hak werd soms ook gebruikt om de fijngemaakte mest in de wei van de kar af te trekken en verder om mest los te hakken in mestvaalt of potstal. De woordtypen aard-, veld-, land-, bos-, plaggen- en rushak wijzen erop dat men zich voor het hakken van mest bediende van een hak die ook en vooral voor ander werk bestemd was. De benamingen aan het einde van het lemma hebben betrekking op een trekgereedschap, dat bestaat uit een plankje of een metalen plaat en een haaks daarop aangebrachte stok of steel. Met zulk een krabber of schuif kan men in of bij de mestvaalt de niet meer met de riek te grijpen mestresten verzamelen en in de weide korte mest en compost van de kar aftrekken. [N 11, 37 add.; N 11A, 18] I-1
mesthoopje op het land hoopje: (h)ø̜pkǝ (Hamont), hoopje mest: hø̜pkǝ [mest] (Hamont) Met de hieronder volgende termen wordt het hoopje mest bedoeld, dat men telkens met de mesthaak van de kar aftrekt. De gegevens die aan dit lemma hoofdzakelijk ten grondslag liggen, zijn tweeërlei: enkelvoudsvormen, verkregen door N 11, 18, en meervoudsvormen n.a.v. A 9, 30. Bij de bewerking van het materiaal konden uit de meervoudsvormen - als dat nodig was - enkelvouden worden afgeleid. Omdat het bij de bemesting van het land doorgaans om meerdere, ja zelfs rijen mesthoopjes gaat, is per woordtype achter de varianten of achter de plaatsnummers zoveel mogelijk de meervoudsvorm vermeld. Bij varianten van de typen hoopje (mest) en mesthoopje echter is het meervoud weggelaten, omdat het - behoudens een enkele, apart gedocumenteerde uitzondering - allerwegen met -s gevormd blijkt te worden. De termen aan het eind van dit lemma betreffen niet het hierboven bedoelde mesthoopje, maar een grote hoeveelheid mest die men, wanneer de mestvaalt vol zat en er op het erf geen plaats voor was, naar het land reed en daar op een bepaalde plaats op een hoop zette. Voor het (...)-deel van de betrokken varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [N 11, 18 + 19; N 11A, 20a + b; A 9, 31] I-1
mestinlegger mestrad: mē̜strat (Hamont) Wanneer er niet met een voorschaar geploegd hoefde te worden of wanneer de mest erg ruig was, kon men, als er geen "meststoker" ter beschikking was, de ploeg van een mestinlegger voorzien. Dat kon een rol of schijf zijn met een doorsnede van 25-30 cm, waaraan een aantal uitsteeksels of pinnen zaten. Zulk een rol werd in een schuine stand ofwel op de plaats van de voorschaar of het kouter onder de ploegboom aangebracht, ofwel achter aan de ploeg onder de staart bevestigd. Dit wiel, waarvan de pinnen de "harde voor" raakten, draaide tijdens het ploegen rond en trok de er onder gelegen mest in de voor. Het achter aan de ploeg bevestigde mestrad was wegens de scherpe uitsteeksels niet ongevaarlijk voor de er achter lopende ploeger en bemoeilijkte het keren. Als mestinlegger kon ook op de plaats van de voorschaar een ijzeren plaat worden aangebracht. Deze raakte de "harde voor" en schoof door zijn schuine stand de mest in de voor. Ook kon er achter of onder de ploeg een ketting worden aangebracht, zodanig dat hij de onder te ploegen mest in de voor sleepte. Van sommige van de hier genoemde termen is het niet duidelijk of ze het mestwiel dan wel de mestschuif betreffen. Men zie overigens ook de lemmata schijfkouter en voorschaar. [N 11A, 27; N 11 add.] I-1
mestkalf drinkkalf: drēŋk[kalf] (Hamont) Kalf dat gehouden wordt voor de slacht. Woordtypen als kistkalf, hokkalf, plankkalf duiden op een kalf dat vet gemest wordt in een kist of box. Zie voor de fonetische documentatie van (kalf)en (kalfje) het lemma ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 75b; N 3A, 76; N C, 8; S 14; monogr.] I-11
mestkever strontvlieg: stro:ntvli:x (Hamont) mestkever [ZND 14 (1926)] III-4-2
mestvaalt mesthoop: meͅ.sthuəp (Hamont), aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019  mesthoeəp (Hamont) [Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] I-7
mestvarken mestvarken: mę.stfɛ.rǝkǝn (Hamont) Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.] I-12
met alleen de toppen ontbloot op het koordje: ǫp˱ ǝt kørtjǝ (Hamont) Gezegd van een molen wanneer deze draait met zeilen die aan de toppen opgerold zijn. Zie ook afb. 44C. [N O, 7g; A 42A, 74; A 42A, add.] II-3
met de benen zwaaien en bewegen tijdens het werpen werken: węrǝkǝ (Hamont) [N 8, 53] I-9