22335 |
alles kwijt |
alles kwijt:
heͅj es alles kwīt (L286p Hamont),
alles verspeeld:
hèj es alles verspeult (L286p Hamont),
keps:
heͅj es kɛps (L286p Hamont),
B.v. Noauw schèi ich oet, ich bin keps!
keps (L286p Hamont),
Etym.: Rhein. Wb. IV, s.v. kapp II, blz. 153 en s.v. kapps, blz. 170: aller Klicker verlustig.
keͅps (L286p Hamont)
|
Hij is alles kwijt (bij het spel alles verliezen). [ZND 01u (1924)] || Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)] || Keps: alles verloren hebbend (in het spel), alle geld kwijt. || Keps: alles verloren hebbend in het spel.
III-3-2
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
op t aaltoâr (L286p Hamont),
oͅp taltōͅr (L286p Hamont),
oͅpət ḁltoaər (L286p Hamont)
|
Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
32786 |
andere eggen |
pin[eg]:
pen[eg] (L286p Hamont
[(driehoekig, van hout)]
),
slede[eg]:
slē[eg] (L286p Hamont),
spijker[eg]:
spikǝr[eg] (L286p Hamont),
wentel[eg]:
wēntǝl[eg] (L286p Hamont),
węntǝl[eg] (L286p Hamont)
|
Dit lemma bestaat grotendeels uit egbenamingen die - vrijwel zonder nadere toelichting - werden opgegeven in antwoord op woordvragen (pineg, spijkereg, beiteleg, worteleg, wenteleg en slede-eg). Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''. [N 11, 72a + c + d + g + i + j; N 11A, 168 + 169a + c + e + f + i + j; div.; monogr.]
I-2
|
20656 |
andijvie |
andijvie:
andievie (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
andiivi (L286p Hamont),
andivi* (L286p Hamont)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)]andijvie
I-7
|
28580 |
angel |
angel:
aŋǝl (L286p Hamont),
á.ŋǝl (L286p Hamont)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
angel [Willems (1885)] || angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
engel des heren:
t kläpt dən eŋəl des hīrən (L286p Hamont),
t lyt dən eŋəl dəs hīrən (L286p Hamont)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
33621 |
anjelier |
flierenhout:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
flierenhout (L286p Hamont),
genoffel:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
gernoffel (L286p Hamont),
genoffeltje:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
snøͅffelke (L286p Hamont),
muurbloem:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
muurbloem (L286p Hamont)
|
Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
flierehout:
[Eigenlijk Sambucus nigra] -
flierenhout (L286p Hamont),
genoffel:
-
gɛrnoffels (L286p Hamont),
genoffeltje:
-
snŏfəlkə (L286p Hamont)
|
tuinanjer
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
āŋkǝr (L286p Hamont)
|
Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9
|