25141 |
gieten, hard regenen |
gieten:
gitən (L286p Hamont),
gītən (L286p Hamont),
ge git, hej goot, gegoëten
gieten (L286p Hamont),
goot, gegoten
gieten (L286p Hamont),
kletteren:
kleͅtərən (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
spuiten:
het woaeter spöt ut de buis
spöt (L286p Hamont)
|
gieten, gutsen [ZND 25 (1937)] || gutsen [ZND 24 (1937)] || hard regenen [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
19688 |
gieter |
gieter:
gitər (L286p Hamont, ...
L286p Hamont,
L286p Hamont),
gītər (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
gieter [N 18 (1962)], [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
22788 |
gilde |
bond:
baond (L286p Hamont),
gilde:
gul (L286p Hamont)
|
Een gilde. [ZND 35 (1941)] || Gilde. [Willems (1885)]
III-3-2
|
20949 |
gist |
gist:
gès (L286p Hamont),
gē.s (L286p Hamont)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] || gist, dikwijls door brouwerijen geleverd (Fr. levure) [ZND 02 (1923)]
II-1, III-2-3
|
18687 |
glacé |
glac (fr.):
glasēs (L286p Hamont)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
glōͅwət (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-4-4
|
20556 |
glazig |
glazerig:
glōͅzərĭgən (L286p Hamont),
glazig:
glāōzig (L286p Hamont),
gloəzigen (L286p Hamont)
|
aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)] || glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
29571 |
gleiswerk |
aarden potten:
ē̜rdǝ pø̜t (L286p Hamont),
aardewerk:
ɛrdǝwērǝk (L286p Hamont)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
22376 |
glijbaan |
schuifaf:
/
schuifaf (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
schuufaf (L286p Hamont)
|
/ [SND (2006)] || glijbaan [SND (2006)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
slipperen:
slepərə (L286p Hamont),
sleͅpərə (L286p Hamont)
|
hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] || slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen) [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|