e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gulden gulden: ps. omgespeld volgens Frings.  gølə (Hamont) gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)] III-3-1
gulden mis gulden mis: de gullen mes (Hamont), də gøləmäs (Hamont) Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)] III-3-3
gulp van een broek schuurdeur: sXyrdøͅr (Hamont) gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)] III-1-3
gulzig slokachtig: slokachtig (Hamont) gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] III-2-3
gunnen gunnen: gunnə (Hamont), gøͅnən (Hamont), gə mutəm deͅ geløͅk gøͅnən (Hamont), toewijzen: ps. omgespeld volgens Frings.  tou̯gəwēzən (Hamont) Ge moet hem dat geluk gunnen [ZND 24 (1937)] || gunnen || Ik zal u ook iets gunnen [ZND 24 (1937)] || ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)] III-1-4, III-3-1
guur, kil en schraal weer killig (weer): kellech (Hamont), keləx wēͅr (Hamont), zuur (weer): zūr weͅr (Hamont) huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || kil [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)] III-4-4
haag heg: hęx (Hamont) Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.] I-8
haagappel beertje: zie ook ZND01, a-m en u 79, apart ingevoerd  berkəs (Hamont), welappel: zie ook ZND24, 039c, apart ingevoerd  weͅlapəl (Hamont) haagappel [ZND 01u (1924)] || haagappel, kleine steenvrucht vd haag- of meidoorn [ZND 24 (1937)] III-4-3
haagbeuk herenteer: hēͅrəntēͅr (Hamont), härəntärn (Hamont) haagbeuk || haagbeuk (carpinus betulus) [ZND 35 (1941)] III-4-3
haagwinde klimop: klemǫp (Hamont), klimop (Hamont), -  klimop (Hamont), pispot: concolvulus sepium  pespoͅt (Hamont), pispotje: pispotjes (Hamont), -  pispot(-je/-teken) (Hamont), pispotjes: pespǫtjǝs (Hamont), pispotten: pespǫtǝ (Hamont), waterbloem: waterbloem (Hamont), woͅtərblum (Hamont), -  waterbloem (Hamont) Calystegia sepium (L.) R.Br. Zeer algemeen voorkomend onkruid vooral op bouwlanden en vochtige gronden, klimmend in heggen en dergelijke met een tot 3 meter lange, windende, vrijwel kale stengel en hart- tot pijlvormige bladeren. De grote klokvormige bloemen zijn wit (soms roze) van kleur. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes (Convolvulus sepium L.). Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de kleinere, kruipende akkerwinde (zie lemma Akkerwinde). De volgorde van de varianten van het type winde is: 1. de tweelettergrepige woorden; 2. in de eenlettergrepige naar klinker: /e - ē - ę - i/. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [JG 1c, 2c; A 17, 6a; L 1, a-m; L 1u, 80; L 15, 5; S 11; monogr.; add. uit JG 1b] || haagwinde || hagewinde [ZND 01 (1922)] I-5, III-4-3