e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kennen kennen: kénnə (Hamont) kennen; van buiten kennen III-1-4
kerel kerel: des ne rauwe kèrel (Hamont), des ne rouwe kèrel (Hamont), deͅsnə roͅwə kēͅrəl (Hamont), kēͅrəl (Hamont), kɛ.rəl (Hamont), vent: das ne rauwe vent (Hamont) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] || Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND] III-3-1
keren draaien: drɛ̄i̯ǝn (Hamont), drẽ̜jǝn (Hamont) Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] || Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] I-1, II-7
kerk kerk: hēͅi̯ was te vry(3)̄x en də kɛ̄rək (Hamont), hēͅi̯ was tə vryx} ende keͅrk (Hamont) te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)] III-3-3
kerkhof kerkhof: hət kɛrkəf (Hamont) Kerkhof. [ZND 14 (1926)] III-3-3
kerkklok klok: de slinger van n klok (Hamont), də klēpel vannə klok (Hamont) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3
kerkuil kerkuil: tyto alba  keͅrəgyl (Hamont) kerkuil III-4-1
kermis kermis: in kaermus (Hamont), kERmes (Hamont), kerəməs (Hamont), mergen is `t kerremes (Hamont), meurgen ist kèrmes (Hamont), morgen is `t kerremes (Hamont), murgen is het kermis (Hamont), mørgən ist keͅrmis (Hamont), mərgən ist kèrmis (Hamont) kermis [GTRP (1980-1995)] || Kermis. [Willems (1885)] || Morgen is het kermis. [ZND 39 (1942)] III-3-2
kermisgeld kermiscenten: Sub kermis.  kermiscenten (Hamont), kermisgeld: Sub kermis.  kermisgeld (Hamont) Kermisgeld. III-3-2
kern vleeshoorn: vleshōrǝn (Hamont) Uitsteeksel dat komt bloot te liggen, wanneer de koe een hoorn afstoot. [A 4, 15; L 20, 15] I-11