20703 |
kersenpannenkoek |
kersenkoek:
Syst. Frings
kē(ə)rsəkuk (L286p Hamont),
kērsəkuk (L286p Hamont)
|
Pannekoek met kersen (kersekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23242 |
kerstmis |
kerstmis:
kersmes (L286p Hamont),
kersmis (L286p Hamont),
Korsmes (L286p Hamont),
korsmis (L286p Hamont),
koͅrsməs (L286p Hamont),
kòrsmès (L286p Hamont)
|
Kerstmis. [ZND 42 (1943)]
III-3-3
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
ketting[eg]:
kęteŋ[eg] (L286p Hamont)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
19665 |
keuken |
keuken:
kø̄kə (L286p Hamont)
|
keuken
III-2-1
|
19496 |
keukenrek |
rek:
rɛk (L286p Hamont)
|
de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
18894 |
keus |
keus:
kéús (L286p Hamont)
|
keus
III-1-4
|
24334 |
kever, tor |
kever:
kēvər (L286p Hamont)
|
kever
III-4-2
|
21461 |
kibbelen |
muilen:
ze zien zèr ⁄n ⁄t moelen (L286p Hamont),
stechelen:
ze zien wer ent stechelen (L286p Hamont),
ze zien wer on ⁄t stechelen (L286p Hamont),
ze zien wèr aan ⁄t stechelen (L286p Hamont),
zə zin wär ont steͅchələn (L286p Hamont)
|
Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
24183 |
kiekendief |
klamper:
circus aeruginosus
klāmpər (L286p Hamont)
|
kiekendief, bruine —
III-4-1
|
18208 |
kiel |
kiel:
kēl (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)]
III-1-3
|