24536 |
klit |
heggenspeld:
heͅkəspeͅlə (L286p Hamont)
|
klis [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (L286p Hamont, ...
L286p Hamont,
L286p Hamont),
kloomp (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
klōmp (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
klōͅmp (L286p Hamont),
klōmp (L286p Hamont)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)] || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)]
II-12, III-1-3
|
32458 |
klomp van wilgehout |
wilgenklomp:
wilgenklomp (L286p Hamont)
|
Klomp die vervaardigd is uit het hout van de wilg. [N 97, 152]
II-12
|
32354 |
klompen maken |
klompen maken:
klōmpǝ mākǝ (L286p Hamont)
|
In het algemeen met behulp van verschillende messen en boren uit blokken hout klompen vervaardigen. Om klompen te maken worden eerst van een boomstam stukken gezaagd die ongeveer de lengte van één klomp hebben. Deze stukken boomstam, bollen, worden vervolgens tot stukken gekliefd, blokken hout die groot genoeg zijn om er één klomp uit te vervaardigen. De klompenmaker bewerkt die stukken met klompenmakersbijl, dissel en paalmes tot ze de grove vorm van een klomp hebben gekregen. Daarna worden de ruwe klompen in de heulbank vastgezet en met verschillende boren en messen van binnen uitgehold. Tot slot worden instapgat en buitenkant van de klomp met behulp van fijnmes en schrapmes nog verder glad gemaakt. Naast de traditionele manier van klompenmaken die hierboven is beschreven, zijn er ook grotere, machinale klompenbedrijven waar de klompen met behulp van machines worden gemaakt. Het materiaal dat hier is opgenomen, betreft echter alleen het handmatig vervaardigen van klompen. [N 97, 3; monogr.]
II-12
|
32352 |
klompenmaker |
klompenmaker:
klōmpǝnmākǝr (L286p Hamont)
|
De persoon die het ambacht van klompenmaker uitoefent. [N 97, 1; monogr.]
II-12
|
32355 |
klompenmakerij |
werkhuis:
węrǝkhūs (L286p Hamont)
|
Het bedrijf of de werkplaats waar klompen gemaakt worden. [N 97, 4]
II-12
|
32393 |
klompenmakersavegaar, klompenmakersboor |
boor:
bōǝr (L286p Hamont)
|
T-vormig gereedschap waarmee de klompenmaker de klompen in de heulbank uitheult. De klompenmakersavegaar bestaat uit een lepelvormig boorijzer dat naar boven uitloopt op een metalen verlengstuk met daarop een dwarsgeplaatst houten handvat. Zie ook afb. 241. Met deze boor boort de klompenmaker verder in de uitholling die met behulp van de dopbeitel is gemaakt. Iedere klompenmaker heeft avegaren in verschillende lengtes. De maat en de grootte van de lepel ervan worden bepaald door de specifieke functie die de boor in het boorproces heeft en de maat van de te boren klomp. Zie ook het lemma ɛavegaarɛ in de paragraaf over het gereedschap van de timmerman.' [A 29a, 7c; A 29a, 12a; A 32, 8a]
II-12
|
32371 |
klompenmakersbijl |
kapbijl:
kap˱bīl (L286p Hamont)
|
Bijl met een breed, driehoekig snijblad en een korte steel waarmee een stuk in de grove vorm van een klomp wordt gekapt. Om de knokkels van de hand te beschermen is het huis van de bijl ten opzichte van het snijblad enigszins schuin aangesmeed. Zie ook afb. 233. [N 97, 11b; A 29a, 2b]
II-12
|
32359 |
klompenmakersgereedschap |
klompenmakersgetuig:
klōmpǝmākǝrs˲gǝtȳǝx (L286p Hamont)
|
In het algemeen al het gereedschap dat de klompenmaker nodig heeft om klompen te vervaardigen. [N 97, 10; A 29, 2 add.; monogr.]
II-12
|
32353 |
klompenmakersknecht |
knecht:
knɛ̄xt (L286p Hamont)
|
Grotere klompenmakerijen hadden soms klompenmakersknechten in dienst die dan bijvoorbeeld het verbijlen en verdisselen van de ruwe klomp tot taak hadden of de heulwerkzaamheden aan de heulbank uitvoerden. [N 97, 2; monogr.]
II-12
|