33246 |
knollen uittrekken |
plukken:
pløkǝ (L286p Hamont)
|
In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17]
I-5
|
33236 |
knolraap, raap |
rapen:
rāpǝ (L286p Hamont),
rǭpǝ (L286p Hamont),
reubje:
røpkǝ (L286p Hamont)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groen:
gryn (L286p Hamont),
grȳn (L286p Hamont)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
18262 |
knoop |
knoop:
knuǝp (L286p Hamont),
knūəp (L286p Hamont)
|
knoop || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.]
II-7, III-1-3
|
34337 |
knorren |
knorren:
knorren (L286p Hamont),
knǫrǝ (L286p Hamont),
knǫrǝn (L286p Hamont)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
19350 |
knorrepot |
brombeer:
brómbééər (L286p Hamont),
knorpot:
knorpot (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
wa nə knoͅrpōt (L286p Hamont),
ənə knorpot (L286p Hamont),
zie ook brombeer en knotteraar
knòrpòt (L286p Hamont),
knoteraar:
knottereir (L286p Hamont),
knotterèèr (L286p Hamont),
knòttərééər (L286p Hamont),
knoterpot:
ənə knottərpot (L286p Hamont)
|
brombeer, knorpot, knotteraar || Een lastig persoon, een knorpot (greef?). [ZND 35 (1941)] || knorpot || knotteraar || mopperaar || Wat een gemelijke kerel (altijd misnoegd, knorrig). [ZND 24 (1937)] || Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
17880 |
knuppel, knots |
hout:
n hōūt (L286p Hamont),
kluppel:
kleppəl (L286p Hamont),
klepəl (L286p Hamont),
klippel (L286p Hamont, ...
L286p Hamont,
L286p Hamont),
kluppel (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
kløpəl (L286p Hamont),
knuppel:
knippel (L286p Hamont)
|
hoe heet een korte dikke stok, b.v. om noten af te werpen. [ZND 28 (1938)] || knuppel [RND], [ZND 36 (1941)] || stok, knuppel
III-1-2
|
34058 |
koe |
koe:
kau̯ (L286p Hamont),
ku (L286p Hamont),
kui̯ (L286p Hamont),
kyi̯ (L286p Hamont),
køi̯ (L286p Hamont),
kø̄i̯ (L286p Hamont),
kø̜i̯ (L286p Hamont),
kø̜ǝ (L286p Hamont),
kū (L286p Hamont),
kūi̯ (L286p Hamont)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34183 |
koe die pas gekalfd heeft |
vaars:
vērs (L286p Hamont)
|
Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
koe:
[koe] (L286p Hamont)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|