19581 |
kruik |
kan:
kan (L286p Hamont),
kruik:
kruk (L286p Hamont)
|
kruik [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
26079 |
kruiketting, kruitouw |
kruiketting:
kryjkęteŋ (L286p Hamont)
|
De op de kruias bevestigde ketting waarmee de molen of de molenkap wordt verplaatst. In l 289 en l 377 gebruikte men daartoe geen ketting maar een touw, in l 316 een kabel. [N O, 30b; N O, 30c; N O, 30d; A 42A, 57; monogr.]
II-3
|
20712 |
kruim |
binnenste, het -:
benəstə (L286p Hamont),
Syst. Frings
hət˂ benəstə (L286p Hamont),
ət˂ benəstə (L286p Hamont)
|
Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)] || kruim [ZND 29 (1938)]
III-2-3
|
20806 |
kruimel |
brokkel:
brokkel broewed (L286p Hamont),
broodkruimel:
brūədkroͅməl (L286p Hamont),
greumel:
groͅməl brūəd (L286p Hamont),
grummel broewed (L286p Hamont),
kruimel:
kroͅməl brūəd (L286p Hamont),
krummel broeët (L286p Hamont),
kruimeltje:
krummelke broeêt (L286p Hamont),
krummelke broeëd (L286p Hamont)
|
kruimel brood [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
kruən (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
krūən (L286p Hamont)
|
de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
26081 |
kruipalen |
kruipalen:
krypǭlǝ (L286p Hamont)
|
De rondom de molen in de grond geplaatste, korte houten, stenen of ijzeren palen, waaraan de kruikettingen of kruitouwen worden vastgemaakt. [N O, 30e; A 42A, 59; monogr.]
II-3
|
17649 |
kruis |
kruis:
krȳ.s (L286p Hamont),
krȳs (L286p Hamont),
ə kry(3)̄s, twījə kry(3)̄sən (L286p Hamont),
mik:
mek (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14]
I-11, I-9, III-1-1, III-3-3
|
23203 |
kruisbeeld |
kruis:
ə krūs (L286p Hamont)
|
Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)]
III-3-3
|
33551 |
kruisbes |
knoersel:
knoersel (L286p Hamont),
knursəl* (L286p Hamont),
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 138
knursəl (L286p Hamont),
knoerselenbos:
knursələboͅs* (L286p Hamont),
kroenzel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 138
krunsəl (L286p Hamont)
|
kruisbes [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)] || kruisbessestruik
I-7
|
32798 |
kruiselings eggen |
kruisweegs [eggen]:
krȳ.swēxs (L286p Hamont)
|
Bij de bewerking van stoppelland zowel als bij onkruidbestrijding egt men het stuk vaak kruisvormig, d.w.z. in de lengte en in de breedte. Gewoonlijk worden alleen brede akkers op deze wijze bewerkt; wanneer men een smalle akker (ook) in de breedte egt, moet er immers veel vaker gekeerd worden, wat meer tijd vraagt dan wanneer men die akker (nog eens) in de lengte egt. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zij verwezen naar de toelichting op het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 84b]
I-2
|